TrosKompas

Freek Vonk

Hoekkopagame

Ik ben in Australië en ontdek een ‘draakje’ tegen een boomstam. Het is een van de vele agamen hier, maar aan zijn kop herken ik hem: een hoekkopagame.

Hoekkopagamen kunnen iets fantastisch. De meeste reptielen regelen hun lichaamstemperatuur door op te warmen in de zon als het koud is, en te schuilen in de schaduw als het te warm wordt. Maar voor hoekkopagamen is dat nogal een gedoe, want in hun leefgebied komt de zon vaak niet door het dichte bladerdak heen.

In plaats daarvan laten ze het geheel aan hun directe omgeving over hoe warm ze zijn, zonder van hot naar her te rennen en klimmen. Is het een frisse dag of nacht? Geen probleem. Stukje warmer vandaag? Maakt niet uit. Dat enorme incasseringsvermogen zorgt ervoor dat ze lichaamstemperaturen van rond de 11 tot 26 graden Celsius moeiteloos afwisselen. Het zorgt er wel voor dat ze niet altijd snel weg kunnen rennen, omdat ze daar niet genoeg energie voor hebben. Ook op deze vroege ochtend zit deze jongen als bevroren tegen de stam gedrukt.


Koele gast

Dat lijkt een nadeel, maar het jojoën met hun lichaamstemperatuur heeft voor de hagedissen ook een enorm voordeel. Dat heeft te maken met een van hun grootste natuurlijke vijanden: amethyst­pythons. Die vinden ’s nachts griezelig goed hun prooien met hun feilloze warmtesensoren. Ze registreren minieme temperatuurverschillen tussen de dieren en het gebladerte waarin ze zich verstoppen. Kleine zoogdieren en vogels zijn warmbloedig en dus een makkie. Reptielen worden al wat moeilijker, want die hebben ’s nachts een lagere lichaamstemperatuur.

Maar hoekkopagamen vinden is echt voor gevorderde pythons. De wurgslangen kunnen het verschil tussen deze draakjes en de tak waar ze op zitten niet goed waarnemen. En dus glijden de roofdieren zo aan hen voorbij. Ik vraag me af: zouden de agamen het daar nou wel een beetje warm van krijgen?