TrosKompas

Interview met Johan Cruijff

Zanger René Froger interviewde voetballegende Johan Cruijff in het licht van het WK van 2010.


René Froger in gesprek met Johan Cruijff

Om maar met een Cruijffiaanse uitspraak te beginnen: ‘Ieder nadeel heb zijn voordeel’. Het interview kan niet in Nederland plaatsvinden; of ik naar Barcelona wil komen? Natuurlijk! Johan Cruijff woont al ruim 28 jaar in deze Spaanse stad en is daar zeer geliefd. Zo is hij net tot erevoorzitter van FC Barcelona benoemd. Ik meld me bij een statige, witte villa, gelegen in de chique buitenwijk Sant Gervasi-Bonanova. Hier is de Foundation en het Institute for Sport Studies gehuisvest. Cruijff - moet ik hem echt nog voorstellen? Voor velen is hij de absolute voetbalgod. Ook voor mij, maar ik ken hem ook als een charmante en hartelijke man. Ja, eentje die op zijn tijd een tikkie eigenwijs is, maar daar is hij ras-Amsterdammer voor. Geboren in de Linnaeusstraat als Hendrik Johannes, maar Jopie genoemd, groeide hij op in de wijk Betondorp, recht tegenover het Ajax-stadion De Meer. Logisch toch, dat hij voetballer zou worden? De inmiddels 63-jarige gebruinde Cruijff ziet er relaxed uit. “Ik heb het nog steeds heel erg naar mijn zin met al mijn bedrijven, maar ik doe het wel iets rustiger aan. Als ik nu werk, plak ik er twee dagen lol aan vast, zoals golfen bijvoorbeeld.” Of lekker eten. Samen met zijn dochter Chantal, die de bedrijven leidt, haar man Todd Beane en voetballer Bryan Roy - die nu bij Johan een coachingscursus volgt - gaan we naar restaurant St. Remy, even verderop op de berg.

 

De straat en het talent

Johan, van wie heb jij je voetbaltalent?

“Mijn vader hield erg veel van voetballen, maar zelf een balletje trappen kon hij niet echt. Mijn moeders broer voetbalde destijds wel bij Ajax, maar het zit niet in de familie. Ik ben op straat begonnen met voetballen. Je had nauwelijks televisie, dus alles speelde zich daar af. Op straat leer je te overleven. Als je klein bent, zoals ik, moet je ervoor zorgen dat je techniek beter is dan die van de ander. Als jij tegen een grote jongen oploopt, lig je zo op de grond. Een keertje vallen en je weet dat je nooit meer op die stenen onderuit wilt gaan. Je ziet vandaag de dag nog steeds dat de handelingssnelheid van kleinere spelers vaak veel groter is dan die van grotere. Tegenwoordig kun je echter nauwelijks nog op straat voetballen, veel te druk. Uit die gedachte zijn de Cruyff Courts geboren. Een afgebakend terrein, zodat de jeugd weer ‘op straat’ kan sporten.”

De Cruyff Courts, waarvan er inmiddels meer dan honderd in ons land zijn, is het meest bekende project van de Johan Cruyff Foundation die je in 1997 hebt opgericht. Hoe ben je op het idee gekomen om zo’n non-profitorganisatie te starten?

“Ik raakte begin jaren tachtig, toen ik in Amerika woonde en voetbalde, in gesprek met de zus van John F. Kennedy, Eunice Shriver. Zij is de oprichtster van de internationale sportorganisatie Special Olympics, die gehandicapten sportmogelijkheden biedt. Ik was daar zo enthousiast over, dat ik vertegenwoordiger van die organisatie werd. Die ervaring heb ik mee naar Nederland genomen. Je denkt er niet altijd bij na, maar als je de mogelijkheid hebt om iets voor een ander te doen, dan moet je dat doen, zeker voor lichamelijk gehandicapte en minder kansrijke kinderen. Kunnen meedoen aan sport is zeer belangrijk voor hun ontwikkeling. In 2003 ontstonden de Cruyff Courts, een moderne invulling van het aloude trapveldje dat vroeger in veel buurten te vinden was, maar dat in de afgelopen decennia vaak is opgeofferd voor huizen. De kinderen uit die wijken krijgen een goede, veilige plek om te sporten. Dat doen we samen met de buurt, de overheid, corporaties, scholen, sport- en voetbal-verenigingen en het lokale bedrijfsleven. Zo’n Cruyff Court heeft dan ook een belangrijke sociale functie in de buurt. Het is echt een ontmoetingsplek waar thema’s als integratie, samen spelen en respect voor elkaar centraal staan.”

Een briljant idee, vind ik. Ik voetbalde vroeger op het middenstuk van de Westerstraat, daar stond hooguit één auto. Nu staat het er volgeparkeerd. Jij was vroeger een echt straatschoffie. Heb je, net als ik, ook regelmatig kattenkwaad uitgehaald?

Johan krijgt pretoogjes. “O ja. Ik was niet de organisator van de geintjes - ik was de jongste thuis - maar ik was er wel altijd bij. Een van de leukste grappen die we hebben uitgehaald, was die keer dat we met de auto de Leidsestraat inreden en hem op de brug stilzetten. We deden de motorkap open en riepen: ‘Hij doet het niet meer’. Toeschouwers eromheen, discussies over wat er aan de hand kon zijn, maar de grap was dat de motor al die tijd gewoon liep. Hadden ze niet eens door! Toen de hele Leidsestraat vol stond met mensen, er drie trams stilstonden en al het verkeer vaststond, zijn we ingestapt en weggereden. Mijn vader moest er verschrikkelijk om lachen toen we het hem vertelden.”

Ik weet nog dat je mij te grazen nam tijdens onze eerste ontmoeting in de voetbalkantine. Als ik klaar was met trainen, ging ik bij tante Sien een balletje gehakt eten.

“Heerlijk waren die, zelfgedraaid!”

We raakten aan de praat, heel gezellig. ‘Zullen we een potje biljarten? Tien over rood, kun je dat?’, vroeg jij. ‘Wat denk je,’ zei ik, ‘ik ben de zoon van een kroegbaas’. Jij stootte af en maakte me in één keer af. Ik heb alleen mijn keu vastgehad, ha ha! Johan, je was nog erg jong toen je voor het eerst met Ajax in aanraking kwam?

“Heel jong. Vroeger was het namelijk zo dat je altijd bij de voetbalclub ging spelen waar je in de buurt woonde.”

Dat klopt. Ik heb jarenlang bij DWS gespeeld, een echte Jordanese club.

“Ik ken DWS goed. Mijn hele familie komt uit de Jordaan. Mijn opa en ouders runden daar een groente- en fruitwinkel en een marktstal. Na de oorlog zijn mijn vader en moeder naar de nieuwe wijk Betondorp verhuisd, waar ze een eigen groentewinkel zijn gestart. We woonden recht tegenover het Ajax-stadion, dus ik liep al van jongs af aan bij die club rond. Ik kende ze allemaal: Piet Keizer, Sjakie Swart, Cees Groot, Bennie Muller. Ik leerde daar terreinknecht Henk Angel kennen. Later is mijn moeder met hem getrouwd, nadat mijn vader op jonge leeftijd was overleden. Omdat we als jochies als het hard regende in de zaal van Ajax wilden voetballen, knapten we allerlei klusjes voor hem op. Als de velden ingezaaid moesten worden, haalden wij de steentjes eruit. Als het regende, strooiden wij zand bij de doelen en we hingen de vlaggen op.”

 

Harde leerschool

Hoe oud was je toen je bij Ajax begon te voetballen?

“Ik was tien toen ik bij de Ajax-pupillen startte. Nu begin je veel vroeger met voetballen bij een club, maar destijds was dat niet zo. Als jongste van het team was ik altijd de lul. Zo moest ik de ballen dragen en mocht ik pas als laatste het veld op. Als het geregend had, flikten ze het telkens dat ik op doel moest gaan staan. Had ik weer ruzie als ik thuiskwam. ‘Wat zie je er weer uit’, zei mijn moeder dan. Zij kwam af en toe bij de wedstrijden kijken, mijn vader was er altijd. Die was zo trots. Op zijn groentezaak stond: ‘Officiële hofleverancier van Ajax’. Het was een harde leerschool, maar ik leerde zo wel voor mezelf opkomen.”

Ik heb het tot de hoofdklasse geschopt, maar kon het niet volhouden. Ik was vijftien toen ik mijn vader ging helpen in de kroeg. Dan kwam ik om vijf uur’s nachts thuis en moest ik om twaalf uur ’s middags spelen, pfff. Jij hebt ontelbare grote successen behaald met voetballen. Na je actieve carrière ben je de kant van leraar opgegaan met je Cruyff University. Waar komt die drang vandaan om je kennis over te dragen?

“Uit irritatie. Mij is altijd verweten dat ik dom zou zijn. Ik heb de lagere school gedaan en slechts kort de middelbare school - op mijn vijftiende trainde ik overdag - maar dom ben ik niet. Ik heb alles in de praktijk geleerd. Dat is ook wat ik aan mijn kinderen heb meegegeven. Ontwikkel jezelf, zie geen grenzen en doe alles op basis van goed nadenken en hard werken. Doe nooit direct wat iemand zegt, luister goed en neem dan je eigen beslissing. Daar leer je het meest van.”

Hoe is die University ontstaan?

“Net als bij de Foundation ligt de oorsprong daarvan in Amerika. Ik heb daar drie jaar gevoetbald. Andy Dolish was destijds sportsmanager van de Washington Diplomats. Hij organiseerde alles op het gebied van financiën, merchandise en marketing. Het voetbal was daar in opbouw, moest echt nog aan het publiek ‘verkocht’ worden. Achteraf bekeken heb ik daar het onderwijs gehad voor de rest van mijn leven, een soort universitaire opleiding sportbusinessmanagement. ‘Als je een linksbuiten wilt kopen, kun je beter eerst een assistent kaartverkoper aannemen’, zei Dolish. Want als die linksbuiten er is, moet er wel iemand zijn die de kaartjes verkoopt. Dat hield automatisch in dat ik in mijn latere carrière gigantische bonje met de leiding bij Ajax en Barcelona kreeg, want die clubs liepen destijds achter in het vermarketeren van voetbal.”

In Amerika benaderden ze sport toen al vanuit commercieel oogpunt, terwijl wij vanuit pure clubliefde redeneerden.
“Maar het draait niet alleen om commercie. Alle grote zakenmensen die in sport zijn gegaan om snel geld te verdienen, hebben er een puinhoop van gemaakt. Sport is namelijk allereerst emotie, zowel bij de toeschouwers als bij de spelers. Pas als je dat snapt, kun je het commercieel succesvol maken. Op de University leiden we oud-voetballers op in het managen van een club. Topsporters lopen namelijk altijd achter op de rest, omdat ze in hun jonge jaren geen tijd hebben gehad om een degelijke opleiding te volgen. Ze hebben een bulk aan praktijkervaring, alleen geen diploma.”

 

Voetbalpromotie

Zelf heb je slechts één WK gespeeld, dat van 1974. Wie gaat er dit jaar winnen, denk je?

“Geen idee. Ik hoop een goed voetballende ploeg, dat is de grootste promotie voor de sport.”

Wat vind je van het huidige Nederlands elftal?

“Het Nederlandse voetbal is de laatste jaren in kwaliteit sterk teruggelopen, zowel op Europees als op wereldniveau. Laten we hopen dat het Nederlands elftal, dat toch best goede voetballers heeft, dit WK op hoog niveau kan presteren. Als ze winnen des te beter, maar dat hoeft niet per se. Als ze maar aantrekkelijk voetbal spelen. We hebben bij dit elftal voetballers die het publiek kunnen behagen, neem een Sneijder of Van Persie. Wij Nederlanders hebben altijd voor het plezier gevoetbald, dat is onze kracht. Wij zijn blij als we de bal hebben. Bij 99% van de andere ploegen doet de bal pijn, ze willen hem helemaal niet, alleen het resultaat is heilig.”

Ik heb het gevoel dat wij het juist altijd te mooi willen doen. Staan we met 2-0 voor, gaan we het balletje leuk naar elkaar overspelen en verliezen we alsnog. Als Italianen met 1-0 voor staan, doen ze niets meer, dan liggen ze met z’n allen voor de goal.

“Het is niet slecht om de bal rond te spelen, maar het gaat om de uitvoering. Als jij de bal hebt, kan de andere partij geen goal maken. Je moet alleen weten waar je hem verliest. Dus je moet de bal altijd voorin verliezen en nooit achterin. Maak je daar een fout, dan ben je de pineut.”

Wie is momenteel het grootste Nederlandse voetbaltalent?

“Ik vind het altijd erg moeilijk om daar een uitspraak over te doen. Dat legt direct zo’n druk op iemands schouders. Als Robben en Sneijder spelen zoals ze dit jaar hebben gedaan en Van der Vaart presteert zoals in de laatste drie maanden… Ik constateer dat er weer schwung in zit!”

 

Voetballer, leraar en opa

Ik word dit jaar 50. Jij bent net 63 geworden. Wat is het voordeel van ouder worden?

“Dat ik weet wat ik niet weet. Doe waar je goed in bent en laat iemand anders doen waar je niet goed in bent. Dat is mijn belangrijkste levensles.”

Wat wil je nog bereiken?

“Ik heb nog steeds de ambitie om dingen te veranderen. Het is toch van de gekke dat sport, het grootste bedrijf ter wereld wat betreft geld en mensen, geen eigen ministerie heeft. Niet dat ik minister van sport zou willen worden, hoor. Ik ben ongeschikt om diplomatiek te zijn.”

Je bent, net als ik, ook opa. Geniet je van je kleinkinderen?

“Ik heb een heel goede band met ze. Dat is het grote voordeel van zelf jong kinderen krijgen en jong opa worden. Mijn oudste kleinzoon is 17, de ander 16. Wij gaan elk jaar met z’n drieën skieën, dat doen we
al tien jaar, geweldig toch!”

Hoe zou jij later herinnerd willen worden? Als voetballer of als leraar?

“Het één is onlosmakelijk met het ander verbonden. Belangrijkste is dat ik, ook al ben ik al 25 jaar gestopt met actief voetballen, de sport nog steeds van dienst kan zijn. Ik ben van speler sportambassadeur geworden. Dat vind ik heel mooi.”

Uit: TrosKompas nr. 24, juni 2010. Fotografie: © Marga Tupang, TrosKompas



header_jc