TrosKompas

NOSTALGIE | GT ROVERD

De botersmokkelaar

Het smokkelen van boter in de Nederlandse en Belgische grensstreek was in de jaren vijftig en zestig een zeer gewaagd kat-en-muisspel tussen de botersmokkelaars en de douaniers.

De Nederlandse over- heid hield in die jaren de boterprijs laag door veehouders subsidie te verlenen om zo binnenlandse consumptie te verhogen en export te bevorderen. De Belgische overheid deed dit niet, waardoor de Nederlandse boter destijds drie gulden en de Belgische boter zes gulden per kilo kostte. Door dit prijsverschil ontstond er tussen beide landen een lucratieve smokkel van het ‘gele goud’. In het begin staken ‘pungelaars’, smokkelaars, gewoon te voet de grens over. Om de ‘commiezen’, de douanebeambten, op een dwaalspoor te zetten trokken ze smokkelklompen aan, waardoor het leek of men in tegengestelde richting liep. Ook vrouwen smokkelden heel wat af door de boter onder hun kleding te verstoppen. Eenmaal gepakt zetten de douaniers de dames voor de hete kachel, zodat weldra de gesmolten boter langs de benen naar beneden liep. De Belgische douaniers maakten overigens feller jacht op de smokkelaars dan de Nederlanders, omdat zij tien procent van de waarde van de geconfisqueerde boter als premie ontvingen.

Bepantserde auto’s

De handel in boter werd zo lucratief dat er goed georganiseerde ploegen kwamen, die soms uit wel veertig leden bestonden. Zij brachten naar schatting een miljoen kilo boter illegaal de grens over. De commiezen probeerden van alles om de smokkel tegen te gaan. Ze legden spijkerplanken neer en beschoten de smokkelaars. Als tegenactie gingen de pungelaars doodleuk in bepantserde auto’s met onverwoestbare banden rijden. In vier jaar werden honderdduizenden kilo’s boter in beslag genomen. Dat veranderde in 1963 doordat ook de Belgische boterproducenten subsidie kregen en het prijsverschil tussen beide landen verdween. De smokkelaars werden brodeloos en konden nog slechts teren op de herinnering aan de vette achtervolgingen.

 

Beeld © Spaarnestad/ANP