TrosKompas

Freek Vonk

Veelvraat

Ik ploeg door een dik pak sneeuw in Zweden, op zoek naar dieren die in de kou overleven. Dan zie ik een donker dier dat scherp contrasteert met de witte sneeuw. Het is een veelvraat!

Er komen in Zweden naar schatting slechts zevenhonderd veelvraten voor. Die roofdieren lijken meer op een kleine beer dan op een marter of otter, maar aan die laatste dieren zijn ze nauw verwant. De veelvraat is zelfs het grootste familielid van de marterachtigen. Het zijn opportunistische jagers; ze leven alleen en leggen dagelijks makkelijk dertig kilometer af op zoek naar voedsel. Dat voedsel kan springlevend of al even dood zijn; in deze uitgestrekte koelkast blijft alles langer vers.

Knaagdieren uitgraven
Kleine prooien, zoals knaagdieren, vormen gemakkelijke wintermaaltijden voor veelvraten; ze ruiken waar die liggen te slapen en graven ze gewoon uit hun hol. Het grootste deel van hun dieet bestaat echter uit hoefdieren, zoals elanden, rendieren en edelherten. Ook al zijn veelvraten vasthoudende types die verrassend grote prooien aankunnen, veel van dat voedsel is al dood als ze eraan beginnen. Het zijn bijvoorbeeld karkassen die door roedels wolven zijn achtergelaten. De aanwezigheid van wolven in een gebied is dus van belang voor het voort-bestaan van veelvraten.

Diepvriesmaaltijd
Voor zo’n achtergelaten diepvriesmaaltijd moeten de bikkels vaak flink graven, vanwege de vele sneeuwval. Daar hebben ze hun poten met lange nagels voor. Ook hun gebit is oersterk; veelvraten knagen met gemak door een elandenbiefstuk in een blok ijs. Is er nog wat over? Dat is voor later. Ze besproeien de kliekjes met een goedje uit hun stinkklier en hoeven niet bang te zijn dat iemand anders het nog afpakt. Veelvraten: sluw, onvermoeibaar en gehard. Echte overlevers in strenge winters!