TrosKompas

Freek Vonk

Mierenegel

Ik wandel over de grasvlakten bij Darwin in Noord-Australië als ik een dier op korte poten al waggelend onder een struik zie verdwijnen. Wat gaaf, het is een mierenegel!

Mierenegels hebben dan wel een lijf vol stekels, ooit ontstaan uit haren, maar daar houdt de gelijkenis met onze egels en andere stekelige dieren op. Ze hebben een extra huidflap, een buidel, op hun buik, maar buideldieren zijn het evenmin. Mierenegels zijn eierleggende zoogdieren,  en daarmee een bijzonder geval in de biologie. Ze staan apart van zo’n beetje alle andere zoogdieren, want die voeden hun embryo via een placenta en niet via een eidooier.

Zoogdier zonder tepels
Mierenegels komen in verschillende gebieden voor in Australië en Nieuw-Guinea. In de voortplantingsperiode paren vrouwtjes met meerdere mannetjes en vice versa. Twintig dagen later dient het nageslacht zich aan. De vrouwtjes leggen een enkel eitje, zo groot als een druif, en broeden dat uit in hun buidel. Na tien dagen kruipt er een roze, kaal wormpje uit het ei, dat zich met zijn goed ontwikkelde klauwtjes meteen aan zijn moeder vastklampt.

Mierenegels zogen hun jongen en zijn volgens die definitie dus zoogdieren, maar ze hebben geen tepels. De moedermelk sijpelt simpelweg door poriën in de huid van moeders buik de buidel in. Het jong likt de melk op en groeit snel.

Van buidel naar holletje
Bijna twee maanden na zijn geboorte gaan de stekels op zijn nog zachte lijfje uitharden. Dat is voor zijn moeder het moment om ergens een hol voor haar kleintje uit te graven, want zo’n speldenkussen in haar buidel is geen pretje. Om de vijf tot zeven dagen bezoekt ze haar jong om het te zogen, verder is het alleen. Het zit goed verstopt en slaapt vooral. Het drinkt in totaal zeven maanden melk bij zijn moeder en is met een jaar oud pas zelfstandig. Wauw, wat een investering van die mierenegelmoeders! Zijn het geen schatjes?