TrosKompas

Freek Vonk

Slangenhalsschildpad

De slangenhalsschildpad komt alleen voor in rivieren en meertjes in het Oostelijke deel van Australië. Zijn extreem lange nek helpt hem tijdens het jagen.

Slangenhalsschildpadden jagen op vis, kikkervisjes, schaaldieren, plankton en insecten. Ze schieten hun nek naar voren – als een soort springveer - om zo bij hun prooi te komen. Door hun tongbeen plotseling te verlagen ontstaat een soort vacuüm in de bek, waardoor ze de prooi als het ware naar binnen kunnen zuigen. Hun schild steekt zo ver uit over hun lijf dat ze hun ledematen en zelfs hun kop en nek eronder kunnen verstoppen. Dat doen ze dus ook bij gevaar. Volwassen slangenhalsschildpadden moeten vooral uitkijken voor roofvogels en grote varanen. Als ze zich bedreigd voelen, spuiten ze een smerig ruikende gelige vloeistof uit hun muskusklieren richting het gevaar. Net als een stinkdier.

Eieren
Deze schildpad leeft alleen, maar als hij soortgenoten tegenkomt, communiceert hij met aanrakingen of door het afgeven van feromonen. Het mannetje probeert de aandacht van het vrouwtje te trekken door zich flink uit te sloven: hij zwemt extra snel door het water of ‘headbangt’ met z’n hoofd. Het vrouwtje legt na de paring haar eieren op plekken uiteenlopend van zacht zand tot harde klei. Daarvoor graaft ze met haar sterke achterpoten een gat, maar eerst maakt ze de ondergrond wat zachter door er cloacale vloeistof op te gooien. Zodra ze haar eieren heeft gelegd, gooit ze het gat weer dicht met haar achterste klauwen en stampt ze de losse grond met haar lijf aan. Na een dik half jaar komen de baby’s uit. Compleet met klein lang nekje!