TrosKompas

Freek Vonk

Woestijnvaraan

Ik loop door de Negev-woestijn in Israël als ik ineens een flinke hagedis op hoge snelheid door het zand zie rennen. Een woestijnvaraan!

Woestijnvaranen worden een dikke meter groot, en komen – zoals hun naam al suggereert – vooral voor in woestijnen. In de vroege morgen komen deze reptielen uit hun holen en warmen zich op in de zon. Als ze warm genoeg zijn kunnen ze op jacht. Met hun lange, gevorkte tong proeven ze hun omgeving. Ze pikken er geurmoleculen mee op. Hun reukvermogen is heel goed en ze weten bijvoorbeeld aas over een grote afstand prima te vinden. Grappig aan deze soort zijn de neusgaten. Deze schuine spleetjes zijn veel dichter richting de ogen geplaatst dan richting de punt van de snuit. Superhandig, want zo komt er veel minder snel zand en andere rommel in zijn neus en kan hij blijven doorademen tijdens het graven!

Alleseters
Ze eten alles wat niet te groot is. Zelfs egels, schildpadden en soortgenoten zijn niet veilig. Maar ook voor een gifslang, zoals een woestijnadder, lopen ze niet weg. Zodra een prooi in zicht is, snellen de varanen er of meteen op af, of ze stalken hem eerst een tijdje, totdat ze er een paar meter van verwijderd zijn. Dan sprinten ze het laatste stukje en springen erbovenop! Een grotere prooi wordt overmeesterd door de nek door te bijten, waardoor hij stikt, en door hem flink heen en weer te schudden met zijn kaken. Net als de meeste reptielen kunnen varanen niet kauwen, en dus worden de levenloze prooien (ook slangen) in hun geheel doorgeslikt. Woestijn-varanen kennen allerlei manieren om andere dieren te pakken. Zo zullen ze er zonder moeite voor in bomen klimmen, diep graven en ook zwemmen. Bij zonsondergang zijn ze weer terug bij hun eigen zelfgegraven hol. En dan gaan ze die opgegeten buit eens rustig verteren.

 

Varanus_griseus.jpeg

Beeld: © Knockout mouse CC BY-SA 3.0

 

BANNER_FREEK